zondag 18 augustus 2013

FOTO'S UIT DE WIERSHOECK- EN SCHOOLTUIN (156)

Nog niet zo heel lang geleden wist ik van vliegende insecten niet veel meer dan dat het allemaal vlinders, libellen, bijen, wespen, hommels, vliegen en muggen zijn. Ongetwijfeld heb ik menig vlieg “uitgescholden” voor mug (en omgekeerd) en zweefvliegen voor bij of wesp, als ik er al überhaupt aan dacht om het bewuste insect een naam te geven. Intussen heb ik geleerd dat er ontzettend veel verschillende soorten zijn en weet ik ook dat ik van insecten nog maar heel weinig weet. Er zijn heel veel interessante insecten en met een “beetje” geduld en geluk lukt het af en toe om een opvallend exemplaar te fotograferen.
Tijdens een dagje De Wiershoeck-Schoolwerktuin kwam ik drie keer het “gewoon knuppeltje” tegen. Het gewoon knuppeltje is een blaaskopvlieg. In Nederland komen 33 soorten blaaskopvliegen voor, de meeste soorten vooral onder de grote rivieren.

Blaaskopvliegen vallen op door hun tamelijk grote kop. Het achterlijf heeft vaak een wespachtige tekening en is aan de basis versmald en van achteren knotsvormig verdikt. Ze bezoeken graag bloemen waar ze met hun zuigsnuit nectar opzuigen. Doordat deze meestal vrij lang is kunnen bloemen bezocht worden met diepliggende nectar (zoals Lipbloemigen). Blaaskopvliegen zijn te vinden bij bloemrijke kruidenvegetaties, bloeiende heide en op bloeiende bomen en struiken. Omdat ze vaak in klein aantal voorkomen spelen ze een ondergeschikte rol bij de bestuiving. De vrouwtjes vliegen vaak langzaam speurend door de vegetatie op zoek naar gastheren. De manier waarop door het vrouwtje van de blaaskopvlieg een eitje in het achterlijf van de gastheer wordt afgezet is zeer ingenieus. Het vrouwtje duikt op een geschikte gastheer en klampt deze aan. Daarna wordt het achterlijf doorboord en het eitje wordt afgezet. Dit alles gebeurt vliegensvlug.

De larven van blaaskopvliegen zijn inwendige parasieten van wespen, bijen, hommels en sprinkhanen. De larve ontwikkelt zich in het achterlijf van de levende gastheer en leeft daar van
de inhoud van achterlijf en borststuk. In het derde vervellingstadium bezit de larve een soort snuit. Deze wordt gebruikt om vanuit het achterlijf in het borststuk te boren. Dit moet namelijk via de smalle wespentaille van wespen, bijen en hommels. Als de larve is volgroeid verpopt deze in het
achterlijf van de gastheer, die dan pas sterft. De pop overwintert in het nest van de dode gastheer of in de bladstrooisellaag. De volgende lente of zomer komt uit de pop een volwassen blaaskopvlieg tevoorschijn.

Het gewone knuppeltje bereikt een lengte van 10 tot 18 mm en heeft daarmee een lengte die overeenstemt met die van veel wespen. De lengte van het gewoon knuppeltje is afhankelijk van de lengte van het insect waarin het eitje werd afgezet. De vliegtijd is zoals bij de meeste blaaskopvliegen: van mei tot eind augustus.

(Bron: De Vliegenmepper (december 2003) en gardensafari.nl)

 Foto + tekst: Luit Staghouwer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten