zondag 18 mei 2014

FOTO'S UIT DE WIERSHOECK- EN SCHOOLTUIN (186)

Soms kom je in de natuur bijzondere constructies tegen. Dit is nog maar een eenvoudige constructie, maar ik vind het al bijzonder genoeg. Met een beetje geluk gaat zo’n constructie ook nog aan de wandel. Ik zag dat onlangs, maar dat was niet op De Wiershoeck of de Kinderwerktuin. Een glimmend kopje en een zestal pootjes staken uit het “zakje” en het liep over een blad. 

Deze constructie is gemaakt door de larve van een zak(jes)drager (ook wel zakrupsvlinder genoemd). Het is een relatief kleine vlinderfamilie met wereldwijd zo’n 800 beschreven soorten. In Midden-Europa komen ongeveer 30 soorten voor. De larven bouwen kastjes of coconnetjes van zijde/spinseldraden en materialen uit de omgeving als zand, aarde, korstmossen of plantaardig materiaal. Deze coconnetjes worden bevestigd aan rotsen, bomen of hekwerk tijdens de verpopping, maar zijn in de “rupsfase” mobiel.

De larven beginnen al met de bouw van hun kastje zodra ze uit het ei komen, dus voordat ze beginnen met eten. Het kastje wordt bij de groei van de larve aan de voorzijde uitgebreid. De ontlasting vindt aan de achterzijde plaats. Ook afgestroopte vervellingshuidjes verlaten hier het coconnetje. Omdat hun kastjes gemaakt zijn van zijde en materiaal uit de omgeving, hebben ze een schutkleur die een natuurlijke bescherming tegen hun vijanden biedt. Deze vijanden zijn o.a. vogels en andere insecten.
Wanneer de larve verzadigd is met voedsel, sluit hij het kastje af en gaat verpoppen. Na de verpopping verlaten de mannetjes het kastje en gaan ze (vliegend) op zoek naar een vrouwtje om te paren. Het volwassen vrouwtje komt voor de paring het kastje uit of blijft in het kastje terwijl het mannetje zijn achterlijf voor de paring in het kastje steekt.

Vogels eten vaak de dode lichamen van de vrouwtjes, vol met eitjes. Omdat de eitjes hard zijn, passeren ze onbeschadigd de spijsvertering van de vogel, die zo de verspreiding van de soort over grote afstanden verzorgt.

De afmeting van de vlinder varieert van minder dan 1 cm tot 15 cm onder enkele tropische soorten.
Bij veel soorten missen de vrouwelijke exemplaren vleugels, wat de identificatie bemoeilijkt. De cocons zijn kenmerkend voor de soort, waardoor de cocons een makkelijker herkenningskenmerk vormen voor het onderscheiden van de verschillende soorten, vaak makkelijker dan de lichamen van de rupsen zelf. De cocons van de meer primitieve soorten zijn vlak. Meer gespecialiseerde soorten tonen een grotere variatie in afmeting, vorm en samenstelling.

De volwassen mannetjes zijn sterke vliegers met goed ontwikkelde vleugels en geveerde/behaarde antennes. Ze overleven echter juist lang genoeg voor de voortplanting; de monddelen zijn onderontwikkeld en ze kunnen zich hierdoor niet voeden.

De larven van sommige soorten voeden zich met korstmossen, andere geven de voorkeur aan groene bladeren. Sommige soorten worden als insectenplaag beschouwd vanwege de schade aan bomen.
Zakjesdragers worden over de gehele wereld aangetroffen.

(Info: Wikipedia)

Foto + tekst: Luit Staghouwer

3 opmerkingen:

  1. bijzonder, zeer bijzonder, Luit.
    hoe ik ook me'n best doe, ik zie alleen een kluitje takjes?
    ook op nat.geografic nog nooit iets dergelijks gezien bij mijn weten.

    gr. Therèse

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Vermoedelijk hebben we hier te maken met de verpoppingsfase. De larve heeft het kastje afgesloten en is nu niet (niet meer) zichtbaar.

    Groetjes,

    Luit

    BeantwoordenVerwijderen

  3. aha. ja dat zou natuurlijk kunnen, Luit.
    in ieder geval blijft het een zeer bijzonder iets.
    dank voor je reactie :-).

    gr. Therèse

    BeantwoordenVerwijderen