Binnenkort vliegen de “witjes” weer in grote getale op de
tuinen. Is het een groot of een klein koolwitje? Of is met misschien een klein
geaderd witje? Ja, het groot geaderd witje bestaat ook, maar die is sinds 1975
uit ons land verdwenen. Het groot, klein en klein geaderd witje vliegen bij
benadering in dezelfde periode en het zijn vlinders die algemeen in het hele
land voorkomen.
De witjes komen soms alle drie door elkaar voor, maar je
kunt wel onderscheid maken tussen favoriete leefgebieden. Het klein geaderd
witje is vooral in de natuurlijke landschappen aanwezig. Vochtige graslanden,
bossen, bosranden en parken zijn het meest geliefd. Het klein koolwitje is het
meest voorkomende koolwitje. Overal kun je deze vlinder tegenkomen: midden in
de stad, in bossen, in de tuin, op heidevelden of in uitgestrekte akkerlanden.
Het groot koolwitje is een echte moestuinbewoner, die je vooral in de buurt van
de bebouwing tegenkomt.
Het klein koolwitje en het klein geaderd witje zijn ongeveer
gelijke groot, het groot koolwitje is iets groter, maar het is millimeterwerk
en de grootte wordt bepaald in de “rupsenperiode”, want die fase is het
groeiproces van de vlinder.
Handig bij het bepalen van de juiste is soort en het
geslacht is de tekening op de bovenkant van de voorvleugel. Bij het groot
koolwitje loopt de zwarte vlek op de bovenkant van de voorvleugelpunt verder
door naar beneden dan bij het klein koolwitje. Het mannetje en het vrouwtje van
het klein koolwitje hebben op de voorvleugel twee vlekken; bij het vrouwtje
zijn deze vlekken groter en zwarter dan bij het mannetje. Bij het groot
koolwitje heeft alleen het vrouwtje twee zwarte vlekken op de bovenkant van de
voorvleugel. Ook het klein geaderd witje heeft een zwarte vlek in de
voorvleugelpunt en op de bovenkant van de voorvleugel bevinden zich bij het
mannetje één en bij het vrouwtje twee donkergrijze of zwarte vlekken. Maar deze
vlekken zijn niet altijd even duidelijk te zien.
De wetenschappelijke naam van het klein geaderd witje
(Pieris napi) verwijst naar Brassica napus (koolzaad), één
van de waardplanten. De Nederlandse naam slaat op de aders in de vleugels. Bij
het klein geaderd witje zijn de aders op de onderkant van de achtervleugel
grijsgroen bestoven, dit is echter in de zomer aanzienlijk minder duidelijk dan
in het voorjaar. De soort is dan niet makkelijk te onderscheiden van het klein
koolwitje.
Het witje op de foto is dus een klein geaderd witje en het
zal een mannetje zijn. Over het algemeen zijn de vleugels van de mannetjes aan
de bovenzijde bijna geheel wit, vooral bij de eerste generatie. De mannetjes
van de latere generaties hebben nooit meer dan één enkele zwarte stip. De stip
kan echter bij sommige exemplaren heel erg bleek zijn en is soms nauwelijks
zichtbaar.
De vlinders vertonen grote variatie in kenmerken, zodat veel
lokale ondersoorten en vormen worden onderscheiden.
Het rupsstadium van het klein geaderd witje duurt 11 tot 22
dagen, wat al een vrij grote spreiding in tijd is. Het popstadium kan ook enorm
verschillen. Als de pop zich snel ontwikkelt tot imago duurt het zo'n 7 tot 13
dagen, voor hij uitkomt. Maar sommige poppen overwinteren eerst, en dan kan het
popstadium 150 tot 330 dagen duren. Zo kunnen eitjes die gelijk uitkomen op
heel verschillende tijdstippen tot vlinder uitgroeien. Deze
"risicospreiding" is waarschijnlijk een overlevingstactiek van de
soort. Mannetjes ontpoppen meestal enkele dagen voor vrouwtjes. Het imago leeft
9 tot 18 dagen.
Foto + tekst: Luit Staghouwer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten