(Ondergetekende zag deze ingezonden bijdrage over het hoofd. Pardon voor een eerder gepubliceerd bericht al zou Luit Staghouwer een winterstop houden)
Deze nachtvlinder vloog op van de zuidmuur van De Wiershoeck
en ging zitten op het voetpad naast de boerderij. Dan vraag je als vlinder om
problemen en daarom heb ik hem voorzichtig op de begroeiing tegen de muur
gezet. Maar niet nadat ik eerst een foto had gemaakt en ook na deze
“reddingsoperatie” maakte ik nog een paar foto’s.
Een vlinder “midden in de winter”, is dat niet vreemd? In
dit geval niet, want het is de grote wintervlinder (de kleine wintervlinder
bestaat ook). Bij veel nachtvlinders is het verschil tussen de seksen duidelijk
te zien. Mannetjes hebben soms hele borstels als antennes, of hebben er
allemaal weerhaakjes aan. Door het grote oppervlak van de antennes kan het
mannetje de door het vrouwtje verspreide seksferomonen (lokstoffen) goed
ruiken. Deze grote wintervlinder is duidelijk een mannetje, maar voor die
conclusie hoef je niet naar de antennes te kijken. Vrouwtjes van deze soort
hebben geen vleugels en worden 8 à 10 millimeter lang. Ze lijken op een zwart
met wit gespikkelde larve met pootjes. Ze kunnen niet vliegen. Ze kruipen over
de takken van bomen, paren daar en leggen daar ook hun eitjes.
De grote wintervlinder is een dagactieve nachtvlinder, het
mannetje heeft een spanwijdte tussen de 40 en 44 millimeter. De voorvleugels
zijn variabel van patroon en van kleur. Over de voorvleugel lopen meestal twee
bruine of zwartachtige dwarsbanden die nogal onregelmatig van vorm zijn;
meestal is ook een donkere centrale vlek aanwezig. De grondkleur varieert van
gebroken wit tot oranjebruin. De achtervleugel is gewoonlijk gebroken wit met
een centrale donkerbruine vlek. Regelmatig komen ook zwartgespikkelde vlinders
zonder verdere tekening voor.
De vlinder “vliegt” in één generatie van begin oktober tot
eind december en komt zeer algemeen voor in bossen, struwelen, heiden en ruige
graslanden; soms ook in tuinen. De soort overwintert als ei op de waardplant
(loofbomen, vooral eik). In het voorjaar komen de eitjes massaal uit en de
rupsen (april-juni) zijn geweldig mezen- en spreeuwenvoer. Het ene jaar is het
andere niet, maar er zijn jaren bij dat hele bossen en lanen, maar ook boomgaarden,
volledig kaal gevreten worden door de rupsen. In de meeste jaren valt dat
gelukkig wel mee. De rupsen die de vraatzucht van de
vogels hebben overleefd, laten zich aan zijden draden zakken naar de grond. In
de grond ontwikkelt de rups zich uiteindelijk weer tot vlinder. Na de eerste
nachtvorst in oktober vliegen de mannen weer uit en de vrouwtjes kruipen weer
naar de toppen van de bomen.
Wintervlinders zijn in staat om een heel hoog suikergehalte
aan te maken in hun bloed. Dit suikergehalte vormt als het ware een soort
antivries en behoedt het insect tegen bevriezing.
Info: Vlindernet, Wikipedia en Natuurmonumenten
Foto + tekst: Luit Staghouwer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten