zondag 13 november 2016

FOTO'S UIT DE WIERSHOECK- EN SCHOOLTUIN (299)


Acht paar ogen keken tijdens de gebruikelijke dinsdagochtend-excursie van ruim een maand geleden aandachtig naar een drietal kleurige larven van een bladwesp. Ik moest uiteraard ook komen kijken en even later probeerde ik ze te vereeuwigen. Om ze goed voor de lens te krijgen pakte ik het takje beet waarop de larven zaten en daarbij raakte ik iets aan dat vreemd aanvoelde. Het bleek een vrij forse rups te zijn. Deze “vlinder in wording” zat op een afstand van ongeveer 10 centimeter van de larven, maar hij viel niet op.

Rupsen bestaan er in allerlei vormen, maten en kleuren. Ze zijn voor vogels en andere dieren een welkom maaltje vanwege het hoge proteïnegehalte. Slechts enkele soorten zijn giftig en worden met rust gelaten. De meeste soorten leiden een onopvallend bestaan dankzij de uitstekende camouflage.

Het lange lijf van een rups bestaat uit 13 segmenten. De voorste drie zijn voorbestemd het borststuk van de vlinder te worden en heeft drie paar poten. Dit zijn de “echte” poten die ook het volwassen insect krijgt. Bij veel rupsen zitten er op de middensegmenten van het achterlijf tot vier paar poten en soms heeft de rups ook nog een paar poten op het laatste segment van het achterlijf, zoals bij rupsen uit de familie van de spanners. Maar bij spanrupsen zijn de buikpoten op de middensegmenten van het achterlijf niet ontwikkeld. Ze bewegen zich heel kenmerkend voort, eerst wordt het achterlichaam tot aan de borst opgetrokken, zodat de rups de vorm van de Griekse letter omega heeft. Daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups weer recht ligt. Hierna wordt het achterlichaam weer opgetrokken zodat het lichaam weer bol "gespannen" staat. Hieraan ontleent de familie haar Nederlandstalige naam.

De rupsen van veel spanners richten zich op en lijken op een zijtakje van het takje waar ze op zitten.
Zo’n spanrups is de rups van de peper-en-zoutvlinder (ook wel berkenspanner genoemd). De rups is tot 60 mm lang, het lichaam is purperachtig bruin, bruinachtig groen of groen met een purperen middenstreep over de rug. Op het achtste segment heeft de rups een paar opvallende knobbelachtige uitwassen, de kop is bruin en diep ingesneden (vooraanzicht hartvormig).

De soort dankt zijn naam aan het uiterlijk van de zwart-witte vorm van deze nachtvlinder, maar er komen ook bijna geheel zwarte exemplaren voor en een vrij donkere tussenvorm. De zwarte vorm komt tegenwoordig iets minder voor dan enkele decennia geleden. Het is een vrij gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt op diverse struiken en loofbomen in bossen, parken en tuinen, ook in stedelijke omgeving. De vlinder vliegt van begin mei tot half augustus in één generatie. De rups is te zien vanaf juli tot begin oktober. De soort overwintert als pop in de grond.

Bron: Vlindernet en Wikipedia

Foto + tekst: Luit Staghouwer

(JF, volgende week de laatste aflevering)

Geen opmerkingen: