Acht paar ogen keken
tijdens de gebruikelijke dinsdagochtend-excursie van ruim een maand
geleden aandachtig naar een drietal kleurige larven van een bladwesp.
Ik moest uiteraard ook komen kijken en even later probeerde ik ze te
vereeuwigen. Om ze goed voor de lens te krijgen pakte ik het takje
beet waarop de larven zaten en daarbij raakte ik iets aan dat vreemd
aanvoelde. Het bleek een vrij forse rups te zijn. Deze “vlinder in
wording” zat op een afstand van ongeveer 10 centimeter van de
larven, maar hij viel niet op.
Rupsen bestaan er in
allerlei vormen, maten en kleuren. Ze zijn voor vogels en andere
dieren een welkom maaltje vanwege het hoge proteïnegehalte. Slechts
enkele soorten zijn giftig en worden met rust gelaten. De meeste
soorten leiden een onopvallend bestaan dankzij de uitstekende
camouflage.
Het lange lijf van
een rups bestaat uit 13 segmenten. De voorste drie zijn voorbestemd
het borststuk van de vlinder te worden en heeft drie paar poten. Dit
zijn de “echte” poten die ook het volwassen insect krijgt. Bij
veel rupsen zitten er op de middensegmenten van het achterlijf tot
vier paar poten en soms heeft de rups ook nog een paar poten op het
laatste segment van het achterlijf, zoals bij rupsen uit de familie
van de spanners. Maar bij spanrupsen zijn de buikpoten op de
middensegmenten van het achterlijf niet ontwikkeld. Ze bewegen zich
heel kenmerkend voort, eerst wordt het achterlichaam tot aan de borst
opgetrokken, zodat de rups de vorm van de Griekse letter omega heeft.
Daarna wordt het voorlichaam vooruit geschoven, zodat de rups weer
recht ligt. Hierna wordt het achterlichaam weer opgetrokken zodat het
lichaam weer bol "gespannen" staat. Hieraan ontleent de
familie haar Nederlandstalige naam.
De rupsen van veel
spanners richten zich op en lijken op een zijtakje van het takje waar
ze op zitten.
Zo’n spanrups is
de rups van de peper-en-zoutvlinder (ook wel berkenspanner genoemd).
De rups is tot 60 mm lang, het lichaam is purperachtig bruin,
bruinachtig groen of groen met een purperen middenstreep over de rug.
Op het achtste segment heeft de rups een paar opvallende
knobbelachtige uitwassen, de kop is bruin en diep ingesneden
(vooraanzicht hartvormig).
De soort dankt zijn naam aan het uiterlijk van de zwart-witte vorm
van deze nachtvlinder, maar er komen ook bijna geheel zwarte
exemplaren voor en een vrij donkere tussenvorm. De zwarte vorm komt
tegenwoordig iets minder voor dan enkele decennia geleden. Het is een
vrij gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt op
diverse struiken en loofbomen in bossen, parken en tuinen, ook in
stedelijke omgeving. De vlinder vliegt van begin mei tot half
augustus in één generatie. De rups is te zien vanaf juli tot begin
oktober. De soort overwintert als pop in de grond.
Bron: Vlindernet en
Wikipedia
Foto + tekst: Luit Staghouwer
(JF, volgende week de laatste aflevering)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten