zondag 19 mei 2013

FOTO'S UIT DE WIERSHOECK- EN SCHOOLTUIN (146)


Elk voorjaar geniet ik van de bloeiende bomen, vooral de bloesem van de appelboom vind ik bijzonder mooi. Ieder bloemetje aan de appelboom heeft 5 bloemblaadjes. De bloemen zijn tweeslachtig. In elke bloem zitten zowel mannelijke meeldraden als een vrouwelijke stamper. Voor de bestuiving is het nodig, dat het stuifmeel van de meeldraden op de stamper terechtkomt. Dat stuifmeeltransport gebeurt meestal door bijen, soms door andere insecten of door de wind. De bloemen van veel appelrassen kunnen alleen bestoven worden met stuifmeel van een ander ras. Na de bestuiving groeit de bloembodem uit tot appel. Maar er zijn ook rassen die elkaar niet kunnen bestuiven. Het stuifmeel van het ene ras heeft dan geen vruchtvorming bij het andere ras tot gevolg.

De appel werd al 10.000 jaar v.Chr. in Europa in het wild verzameld en al in het Nabije Oosten geteeld in 4000 v.Chr. Waarschijnlijk is de appel langs de oude zijderoute verspreid, omdat ook het genencentrum van de appel in de omgeving van deze route ligt. In Centraal-Azië komen meer dan 25 wilde appelsoorten voor, waarmee de gekweekte appel zich in de loop der eeuwen heeft gekruist. Geselecteerde rassen werden later in stand gehouden door de door Chinezen ontdekte techniek van enting. Ten tijde van de Oude Grieken en Romeinen tussen de achtste eeuw v.Chr. en de vijfde eeuw na Chr. was er een florerende teelt van appels. De Romeinen hebben deze rassen verder verspreid over West-Europa. Later is dit gevolgd door verschillende herintroducties vanuit het genencentrum. In de negentiende eeuw hadden vele steden in Europa en Nederland hun eigen rassen. Deze rassen waren zoet of halfzuur, verschillend gekleurd en met verschillende vormen en grootte. Enkele voorbeelden hiervan zijn Lunterse Pippeling, Brabantse Bellefleur, Groninger Kroon, Eijsdener Klumpke, Gronsvelder Klumpke enz. Vanuit Europa is de appel door kolonisten verder over de hele wereld verspreid. Met het verdwijnen van de hoogstamboomgaarden zijn veel rassen weer verloren gegaan. De verschillende pomologische verenigingen in Nederland proberen zo veel mogelijk oude rassen in stand te houden.

De fruitteler teelt (plant en oogst) zijn appels in zijn boomgaard in lange rijen. De takken van de bomen worden uit elkaar gebogen en met touwtjes vastgezet (opbinden). Hierdoor valt er meer zonlicht op de appels en worden ze groter en lekkerder.

Er zijn veel gevaren die een appel bedreigen, zoals allerlei soorten virussen, bacteriën en schimmels. Ook allerlei insecten kunnen plagen in de boomgaard vormen. Veel van die insecten ontlenen er zelfs hun namen aan: de appelmot, de appelzaagwesp, de appelbloesemkever om er maar een paar te noemen.


Foto + tekst: Luit Staghouwer

Geen opmerkingen: