Elk voorjaar geniet ik van de
bloeiende bomen, vooral de bloesem van de appelboom vind ik bijzonder mooi.
Ieder bloemetje aan de appelboom heeft 5 bloemblaadjes. De bloemen zijn
tweeslachtig. In elke bloem zitten zowel mannelijke meeldraden als een
vrouwelijke stamper. Voor de bestuiving is het nodig, dat het stuifmeel van de
meeldraden op de stamper terechtkomt. Dat stuifmeeltransport gebeurt meestal
door bijen, soms door andere insecten of door de wind. De bloemen van veel
appelrassen kunnen alleen bestoven worden met stuifmeel van een ander ras. Na
de bestuiving groeit de bloembodem uit tot appel. Maar er zijn ook rassen die
elkaar niet kunnen bestuiven. Het stuifmeel van het ene ras heeft dan geen
vruchtvorming bij het andere ras tot gevolg.
De appel werd al 10.000 jaar
v.Chr. in Europa in het wild verzameld en al in het Nabije Oosten geteeld in
4000 v.Chr. Waarschijnlijk is de appel langs de oude zijderoute verspreid,
omdat ook het genencentrum van de appel in de omgeving van deze route ligt. In
Centraal-Azië komen meer dan 25 wilde appelsoorten voor, waarmee de gekweekte
appel zich in de loop der eeuwen heeft gekruist. Geselecteerde rassen werden
later in stand gehouden door de door Chinezen ontdekte techniek van enting. Ten
tijde van de Oude Grieken en Romeinen tussen de achtste eeuw v.Chr. en de
vijfde eeuw na Chr. was er een florerende teelt van appels. De Romeinen hebben
deze rassen verder verspreid over West-Europa. Later is dit gevolgd door
verschillende herintroducties vanuit het genencentrum. In de negentiende eeuw
hadden vele steden in Europa en Nederland hun eigen rassen. Deze rassen waren
zoet of halfzuur, verschillend gekleurd en met verschillende vormen en grootte.
Enkele voorbeelden hiervan zijn Lunterse Pippeling, Brabantse Bellefleur,
Groninger Kroon, Eijsdener Klumpke, Gronsvelder Klumpke enz. Vanuit Europa is
de appel door kolonisten verder over de hele wereld verspreid. Met het
verdwijnen van de hoogstamboomgaarden zijn veel rassen weer verloren gegaan. De
verschillende pomologische verenigingen in Nederland proberen zo veel mogelijk
oude rassen in stand te houden.
De fruitteler teelt (plant en
oogst) zijn appels in zijn boomgaard in lange rijen. De takken van de bomen
worden uit elkaar gebogen en met touwtjes vastgezet (opbinden). Hierdoor valt
er meer zonlicht op de appels en worden ze groter en lekkerder.
Er zijn veel gevaren die een
appel bedreigen, zoals allerlei soorten virussen, bacteriën en schimmels. Ook
allerlei insecten kunnen plagen in de boomgaard vormen. Veel van die insecten
ontlenen er zelfs hun namen aan: de appelmot, de appelzaagwesp, de
appelbloesemkever om er maar een paar te noemen.
(Info: Wikipedia, wikikids.wiki.kennisnet.nl en npv-pomospost.nl)
Foto + tekst: Luit Staghouwer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten