Nog niet zo heel lang geleden wist ik van vliegende insecten
niet veel meer dan dat het allemaal vlinders, libellen, bijen, wespen, hommels,
vliegen en muggen zijn. Ongetwijfeld heb ik menig vlieg “uitgescholden” voor
mug (en omgekeerd) en zweefvliegen voor bij of wesp, als ik er al überhaupt aan
dacht om het bewuste insect een naam te geven. Intussen heb ik geleerd dat er
ontzettend veel verschillende soorten zijn en weet ik ook dat ik van insecten
nog maar heel weinig weet. Er zijn heel veel interessante insecten en met een
“beetje” geduld en geluk lukt het af en toe om een opvallend exemplaar te
fotograferen.
Tijdens een dagje De Wiershoeck-Schoolwerktuin kwam ik drie
keer het “gewoon knuppeltje” tegen. Het gewoon knuppeltje is een blaaskopvlieg.
In Nederland komen 33 soorten blaaskopvliegen voor, de meeste soorten vooral
onder de grote rivieren.
Blaaskopvliegen vallen op door hun tamelijk grote kop. Het
achterlijf heeft vaak een wespachtige tekening en is aan de basis versmald en
van achteren knotsvormig verdikt. Ze bezoeken graag bloemen waar ze met hun
zuigsnuit nectar opzuigen. Doordat deze meestal vrij lang is kunnen bloemen
bezocht worden met diepliggende nectar (zoals Lipbloemigen). Blaaskopvliegen
zijn te vinden bij bloemrijke kruidenvegetaties, bloeiende heide en op
bloeiende bomen en struiken. Omdat ze vaak in klein aantal voorkomen spelen ze
een ondergeschikte rol bij de bestuiving. De vrouwtjes vliegen vaak langzaam
speurend door de vegetatie op zoek naar gastheren. De manier waarop door het
vrouwtje van de blaaskopvlieg een eitje in het achterlijf van de gastheer wordt
afgezet is zeer ingenieus. Het vrouwtje duikt op een geschikte gastheer en
klampt deze aan. Daarna wordt het achterlijf doorboord en het eitje wordt
afgezet. Dit alles gebeurt vliegensvlug.
De larven van blaaskopvliegen zijn inwendige parasieten van
wespen, bijen, hommels en sprinkhanen. De larve ontwikkelt zich in het
achterlijf van de levende gastheer en leeft daar van
de inhoud van achterlijf en borststuk. In het derde
vervellingstadium bezit de larve een soort snuit. Deze wordt gebruikt om vanuit
het achterlijf in het borststuk te boren. Dit moet namelijk via de smalle
wespentaille van wespen, bijen en hommels. Als de larve is volgroeid verpopt
deze in het
achterlijf van de gastheer, die dan pas sterft. De pop
overwintert in het nest van de dode gastheer of in de bladstrooisellaag. De
volgende lente of zomer komt uit de pop een volwassen blaaskopvlieg
tevoorschijn.
Het gewone knuppeltje bereikt een lengte van 10 tot 18 mm en
heeft daarmee een lengte die overeenstemt met die van veel wespen. De lengte
van het gewoon knuppeltje is afhankelijk van de lengte van het insect waarin
het eitje werd afgezet. De vliegtijd is zoals bij de meeste blaaskopvliegen:
van mei tot eind augustus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten