Soms kom je in de natuur bijzondere constructies tegen. Dit
is nog maar een eenvoudige constructie, maar ik vind het al bijzonder genoeg.
Met een beetje geluk gaat zo’n constructie ook nog aan de wandel. Ik zag dat
onlangs, maar dat was niet op De Wiershoeck of de Kinderwerktuin. Een glimmend
kopje en een zestal pootjes staken uit het “zakje” en het liep over een
blad.
Deze constructie is gemaakt door de larve van een
zak(jes)drager (ook wel zakrupsvlinder genoemd). Het is een relatief kleine
vlinderfamilie met wereldwijd zo’n 800 beschreven soorten. In Midden-Europa
komen ongeveer 30 soorten voor. De larven bouwen kastjes of coconnetjes van
zijde/spinseldraden en materialen uit de omgeving als zand, aarde, korstmossen
of plantaardig materiaal. Deze coconnetjes worden bevestigd aan rotsen, bomen
of hekwerk tijdens de verpopping, maar zijn in de “rupsfase” mobiel.
De larven beginnen al met de bouw van hun kastje zodra ze
uit het ei komen, dus voordat ze beginnen met eten. Het kastje wordt bij de
groei van de larve aan de voorzijde uitgebreid. De ontlasting vindt aan de
achterzijde plaats. Ook afgestroopte vervellingshuidjes verlaten hier het
coconnetje. Omdat hun kastjes gemaakt zijn van zijde en materiaal uit de
omgeving, hebben ze een schutkleur die een natuurlijke bescherming tegen hun
vijanden biedt. Deze vijanden zijn o.a. vogels en andere insecten.
Wanneer de larve verzadigd is met voedsel, sluit hij het
kastje af en gaat verpoppen. Na de verpopping verlaten de
mannetjes het kastje en gaan ze (vliegend) op zoek naar een vrouwtje om te
paren. Het volwassen vrouwtje komt voor de paring het kastje uit of blijft in
het kastje terwijl het mannetje zijn achterlijf voor de paring in het kastje
steekt.
Vogels eten vaak de dode lichamen van de vrouwtjes, vol met
eitjes. Omdat de eitjes hard zijn, passeren ze onbeschadigd de spijsvertering
van de vogel, die zo de verspreiding van de soort over grote afstanden
verzorgt.
De afmeting van de vlinder varieert van minder dan 1 cm tot
15 cm onder enkele tropische soorten.
Bij veel soorten missen de vrouwelijke exemplaren vleugels,
wat de identificatie bemoeilijkt. De cocons zijn kenmerkend voor de soort,
waardoor de cocons een makkelijker herkenningskenmerk vormen voor het
onderscheiden van de verschillende soorten, vaak makkelijker dan de lichamen
van de rupsen zelf. De cocons van de meer primitieve soorten zijn vlak. Meer
gespecialiseerde soorten tonen een grotere variatie in afmeting, vorm en
samenstelling.
De volwassen mannetjes zijn sterke vliegers met goed
ontwikkelde vleugels en geveerde/behaarde antennes. Ze overleven echter juist
lang genoeg voor de voortplanting; de monddelen zijn onderontwikkeld en ze
kunnen zich hierdoor niet voeden.
De larven van sommige soorten voeden zich met korstmossen,
andere geven de voorkeur aan groene bladeren. Sommige soorten worden als
insectenplaag beschouwd vanwege de schade aan bomen.
Zakjesdragers worden over de gehele wereld aangetroffen.
Foto + tekst: Luit Staghouwer
3 opmerkingen:
bijzonder, zeer bijzonder, Luit.
hoe ik ook me'n best doe, ik zie alleen een kluitje takjes?
ook op nat.geografic nog nooit iets dergelijks gezien bij mijn weten.
gr. Therèse
Vermoedelijk hebben we hier te maken met de verpoppingsfase. De larve heeft het kastje afgesloten en is nu niet (niet meer) zichtbaar.
Groetjes,
Luit
aha. ja dat zou natuurlijk kunnen, Luit.
in ieder geval blijft het een zeer bijzonder iets.
dank voor je reactie :-).
gr. Therèse
Een reactie posten