Er zijn duizenden
verschillende soorten varens en varenachtigen die verspreid over de
hele wereld voorkomen, van de poolcirkel tot aan de tropische
oerwouden en alles wat daar tussen zit. In het bijzonder zijn ze
overvloedig in regenwouden (tropisch of gematigd), omdat hier een van
de belangrijkste vereisten aan de leefomgeving van de varen – vocht
– is gegarandeerd.
Varens hebben wortels, die het water uit de
grond of uit het water halen, of ze ontbreken. De meeste soorten in
koude en gematigde gebieden hebben een overblijvende wortelstok, een
kruipend stuk stengel onder de grond. De wortelstok is het enige deel
van de plant dat winterhard is. Varens dragen geen bloemen. Ze
planten zich dan ook niet voort met zaden, ontstaan door bevruchting
met stuifmeel van stampers via bijen, kevers, vogels, wind of
anderszins.
In de lente
ontspringen de ‘bladen’ van de varens uit de wortelstok. Nee, dit
is geen typ- of taalfout. Wegens de afwijkende anatomie van varens
ten opzichte van hogere planten spreekt men van bladen of
(blad)veren, niet van bladeren. De bladen van varens zijn niet zonder
meer vergelijkbaar met de bladeren van de zaadplanten. Dikwijls zijn
er twee soorten bladen: vruchtbare of fertiele en onvruchtbare of
steriele bladen. De vruchtbare bladen dragen aan de onderzijde de
sporenhoopjes, waaruit de sporen vrijkomen. De sporenhoopjes kunnen
zeer verschillend van vorm zijn, van uiterst langwerpig tot rond. Ook
de plaats op het blad is gevarieerd: langs de nerf, tegen de bladrand
of midden op het bladslipje. Soms bedekken de sporenhoopjes de
volledige oppervlakte van het blad. De onvruchtbare bladen zorgen
enkel voor de fotosynthese.
Het vermeerderen van
varens uit sporen is niet zo eenvoudig als je misschien zou denken.
De sporenhoopjes aan de onderkant van het blad worden door een
dekvliesje beschermd. Wanneer de sporen 'rijp' zijn, springt het
sporendoosje open en nestelen de sporen zich in geschikte grond.
Daarna groeit er eerst een voorkiem, waarop de eigenlijke
voortplantingsorganen groeien. Ze wortelen als zich geschikte
omstandigheden voordoen. Veel sporen wil nog niet zeggen veel
nakomelingen.
Ieder voorjaar kijk
ik weer met plezier naar de manier waarop de jonge bladen van de
varens groeien.
Ze zijn opgerold en
hebben dan de vorm van een bisschopsstaf. Varenbladen zijn gevarieerd
van vorm maar hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Ze zijn
meestal groot, langer dan breed, en vaak gedeeld en/of geveerd.
Slechts een minderheid van de varens heeft niet-ingesneden bladen,
zoals de tongvaren en de gewone addertong. Meestal zijn ze veerdelig
ingesneden, enkelvoudig geveerd, dubbel of drievoudig geveerd, of
vertonen een combinatie van de voorgaande vormen. Jonge en kleine
bladen hebben over het algemeen een minder complexe vorm dan oude
bladen: bijvoorbeeld enkelvoudig geveerd in plaats van meervoudig.
Varens kunnen heel
klein zijn, variërend van enkele millimeters tot een hoogte van wel
dertig meter. Ook de grootte van de bladen varieert sterk, van
slechts enkele millimeters tot een lengte van ruim acht meter. Varens
staan bekend als groene planten, maar zijn soms ook rood, paars, geel
of oranje.
Sporen van veel
soorten kunnen tientallen jaren - waarschijnlijk wel duizenden jaren
- onder de grond in het koele, vochtige en donkere milieu overleven.
Ze worden weer tot leven gewekt, wanneer ze door verstoring weer aan
de oppervlakte komen en aan het licht worden blootgesteld.
Info: nl/wikepedia.org, neerlandstuin.nl en
nederlandse-varenvereniging.nl
Foto + tekst: Luit Staghouwer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten