Bij mijn speurtocht door De Wiershoeck en de Kinderwerktuin kwam ik drie van deze groepjes jonge kruisspinnen tegen. Waarschijnlijk waren er nog wel meer, maar die zijn dan aan mijn aandacht ontsnapt. Je kan natuurlijk ook niet alles zien.
De kruisspin is in tegenstelling tot veel andere spinnen geen schuwe soort, maar eentje die vaak midden in het web zit en moeilijk over het hoofd is te zien. De vrouwelijke kruisspin wordt ook relatief groot, tot zo'n 17 millimeter. De naam is te danken aan de op een kruis gelijkend patroon op het achterlijf. De kruisspin bouwt het verticaal hangende web op enige hoogte en vangt voornamelijk vliegende insecten. De spin wordt zelf gegeten door insecteneters zoals vogels. De levenscyclus is tweejarig; de paring vindt plaats in de herfst en de eitjes overwinteren. In de lente komen ze uit en pas het volgende jaar worden de spinnen volwassen.
De kruisspin is erg variabel in kleur (van zeer bleek geelbruin tot bruinrood en bijna zwart) en intensiteit van het patroon. De spin kent net als veel andere spinnen een sterke seksuele dimorfie; dit wil zeggen dat de mannetjes en de vrouwtjes er totaal anders uitzien. Als de spinnen net uit het ei komen is het geslacht niet vast te stellen maar bij de volwassen exemplaren zijn de vrouwtjes veel groter dan de mannetjes. De vrouwtjes bereiken een lichaamslengte van 12 tot 17 millimeter, exclusief poten, terwijl de mannetjes ongeveer 5 tot 10 millimeter lang worden. Als de spinnen nog jong zijn, verschillen de mannetjes en wijfjes niet veel van elkaar. Na verloop van tijd groeien de wijfjes harder dan de mannetjes. In de zomer van hun tweede levensjaar, als de wijfjes volwassen worden, groeien ze zeer snel. Mannetjes hebben naar verhouding langere poten maar een beduidend kleiner achterlijf dan een vrouwtje.
Tijdens de paring probeert het mannetje het vrouwtje zo snel mogelijk te bevruchten, dan loopt hij de minste kans om te worden opgegeten. Het sperma wordt opgeslagen in de spermatheek in het achterlijf van het vrouwtje. In haar gepaarde eileider worden de eicellen bevrucht en eieren gevormd. Hierdoor zwelt haar achterlijf enorm op.
In de herfst worden de eitjes in een door haar gemaakt cocon afgezet. Het is meestal verborgen tussen de planten en ziet er uit als een pluk watten met in het midden de gelige eitjes. De grootte van de cocon is in verhouding met de grootte van de spin; een kleine spin zal een kleinere cocon bouwen. Dit geldt echter niet voor het aantal eitjes, dat varieert van enige tientallen tot honderden eitjes. Als de cocon af is, wordt deze voorzien van pluizige spinseldraden ter bescherming. De cocon met de eitjes wordt ongeveer een maand door het vrouwtje bewaakt waarbij eventuele beschadigingen worden gerepareerd. Daarna stopt het vrouwtje met jagen en sterft vaak korte tijd later. Dit is het einde van haar tweejarige levenscyclus.
De eieren overwinteren. In de lente komen de kleine, gele spinnetjes tegelijk uit hun cocon en verblijven nog een paar dagen in het van spinsel gemaakt nest. Het groepje jonge kruisspinnen verspreidt zich razendsnel als het nest wordt verstoord om enige tijd later weer samen te komen. De jonge kruisspinnen leven de eerste tijd van het voedsel in hun dooier; hier doen ze ongeveer 7 tot 10 dagen mee. Daarna klimmen ze zo hoog mogelijk in een plant en laten ze uit hun achterlijf een lange draad de lucht in zweven. Deze draad wordt door de wind opgepakt en neemt de jonge spin mee de lucht in. Zo verspreiden de kleine spinnetjes zich -terwijl ze niet kunnen vliegen- door de lucht en kunnen honderden meters verder terechtkomen. De jonge spinnen maken een web dat al direct lijkt op dat van volwassen exemplaren, al het is het nog veel kleiner.
Info: Wikipedia en piepvandaag.nl
Foto + tekst: Luit Staghouwer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten