Al wel vaker is me
het kleine bijtje op de helianthus opgevallen, maar ik heb er nooit
veel aandacht aan besteed. Dit keer keek ik echter eens wat
aandachtiger en het viel me op dat het bijtje voortdurend haar
achterlijf op en neer bewoog. Zou ze steeds een beetje stuifmeel met
haar achterpoten naar haar ‘buikschuier’ brengen? Ik wist het
niet. Welke bij zou het zijn? Ik wist het niet.
Gelukkig is er
internet en is er Wikipedia. Met een paar goed gekozen woorden als
zoekopdracht verscheen er een serie afbeeldingen op het scherm van
mijn computer en het duurde niet lang of ik zag een vergelijkbaar
plaatje. De kleine bij bleek een vrouwtje tronkenbij te zijn. Deze
solitaire bij vliegt in de periode juni t/m september. Het vrouwtje
is 7-8 mm ‘groot’, het mannetje 5-7 mm.
Vrouwtjes van de
tronkenbij hebben niet zoals de werksters van honingbijen en hommels
‘korfjes’ aan de achterpoten waarin ze stuifmeel verzamelen en
naar het nest vervoeren, maar ze hebben lange gele verzamelharen aan
de onderkant van hun achterlijf, de zogenaamde buikschuier. Door met
het achterlijf de bloem te bekloppen, verzamelen ze het stuifmeel
tussen hun verzamelharen, deze typische manier van verzamelen is een
goed veldkenmerk.
Vrouwtjes van de
tronkenbij nestelen in oude kevergangen in oud hout, vaak een
afgeknotte rest van een boom (tronk), maar ook in andere kiertjes. Ze
nestelen ook wel in houtblokken of in stengels van rietdaken. Gaatjes
met een doorsnede van 3 à 4 mm zijn reeds voldoende. Nestgangen van
vorig jaar worden na reiniging opnieuw gebruikt. Het wandje tussen de
twee cellen wordt gemaakt van hars, kieren in de zijkant worden met
ook hars dichtgemetseld. In de eindprop worden in de hars ook
zandkorreltjes of stukjes blad verwerkt. De hars wordt gehaald van
dennenbomen of van boomknoppen.
De tronkenbij leeft
circa een maand. De reproductie is niet hoog: circa 8 eitjes in het
seizoen. De tronkenbij overwintert als prepop. Drachtplant is de
(vooral gele) composiet met voornamelijk buisbloempjes. Voor het
bevoorraden van één broedcel zijn ongeveer 34 vluchten nodig. In
één broedcel zijn meerdere soorten stuifmeelpollen aangetroffen. De
tronkenbij is een algemeen voorkomende soort, maar komt in het westen
en noorden van het land minder voor dan in de andere delen van het
land.
Foto + tekst: Luit Staghouwer
Geen opmerkingen:
Een reactie posten